
Jurisprudentie
AH8551
Datum uitspraak2003-06-18
Datum gepubliceerd2003-06-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers44707 HAZA 02-58
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-06-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers44707 HAZA 02-58
Statusgepubliceerd
Indicatie
Mishandeling en racistische leuzen
Geen medeschuld aan mishandeling door het roepen van racistische leuzen door mishandelde. Wel is de mishandelde voor 25 % medeschuldig aan de mishandeling door vrijwillig achter vechtenden aan te gaan en tussen de leuzen roepende toeschouwers te blijven staan.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Rolnummer: 44707 HAZA 02-58
Uitspraak : 18 juni 2003
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[eiser]
wonende te [woonplaats], gemeente [naam],
eisende partij,
procureur: mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat: mr. A.J.G. Jukema te Gouda
en
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
procureur: mr. F.A. Hendrikse-Voogt.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
1. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
de dagvaarding d.d. 28 december 2001
de conclusie van eis, tevens houdende akte overlegging producties
de conclusie van antwoord
het tussenvonnis d.d. 28 maart 2002
het proces verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 4 juni 2002, waaraan gehecht 1 bijlage
het proces verbaal van de voorzetting van de comparitie van partijen gehouden op 29 oktober 2002, waaraan gehecht een vijftal bijlagen
het tussenvonnis d.d. 7 november 2002 aangaande het verzet tegen de wijziging van eis
de conclusie van repliek, tevens conclusie na gehouden comparities van partijen
de conclusie van dupliek
de akte uitlating productie van de zijde van [eiser].
2. De vaststaande feiten
2.1 Op 22 juni 1996 heeft [gedaagde] [eiser] mishandeld door een harde klap in het gezicht te geven, ten gevolge waarvan [eiser] ernstig kaak- en gebitsletsel heeft opgelopen, te weten twee uitgeslagen voor-boventanden, welke tanden verloren zijn gegaan. Het ondersteunende kaakbot heeft zijn functie verloren op de plaats waar de twee tanden verloren zijn gegaan. Het letsel is gereponeerd en gefixeerd door middel van een 6-delige frontbrug, welke in de loop van het leven van [eiser] nog enkele malen vervangen dient te worden.
2.2 [gedaagde] is daarvoor strafrechtelijk veroordeeld bij een uitspraak van de rechtbank Zutphen d.d. 23 december 1996
3. De vordering
3.1 [eiser] vordert -na wijziging- dat de rechtbank [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen:
a. om aan [eiser] te vergoeden de door hem geleden schade ad f 28.332,72 te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente over de bedragen als weergegeven in de schadestaat met de nummers 1 tot en met 9 vanaf de aldaar vermelde data, alsmede vanaf 22 juni 1996 over de som ad f 20.000,--
(immateriële schade) tot aan de dag der algehele voldoening, althans te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente over de som ad f 28.332,57 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans gedaagde te veroordelen tot vergoeding van een zodanig bedrag als uw Arrondissementsrechtbank in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente eveneens vanaf de dag als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
b. om bij wijze van voorschot op de door [eiser] te lijden materiële schade (waaronder de kosten van toekomstige tandheelkundige behandelingen dienen te worden begrepen) een bedrag te voldoen van f 9.000,--
(EUR 4.084,02), althans een zodanig bedrag als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
c. tot vergoeding van de nog door [eiser] te lijden schade (waaronder de kosten van toekomstige tandheelkundige behandelingen dienen te worden begrepen) op te maken bij staat en te vereffenen als naar de wet;
d. in de kosten van deze procedure.
3.2 [eiser] legt aan zijn vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag.
- [gedaagde] is op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen BW) aansprakelijk voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de mishandeling door [gedaagde].
- Partijen hebben gepoogd om in der minne een regeling te treffen, hetgeen niet is gelukt.
- het beroep van [gedaagde] op de eigen schuld van [eiser] dient te worden verworpen omdat [gedaagde] voor de mishandeling strafrechtelijk is veroordeeld en omdat volgens verkeersopvattingen het gebruiken van geweld nimmer is geoorloofd, behoudens ter zelfverdediging, waarvan geen sprake was. [eiser] nam in het geheel geen deel aan de vechtpartij.
- De immateriële schade is gebaseerd op de traumatische ervaring die [eiser] heeft opgedaan door de mishandeling en voorts door de pijn die hij heeft geleden en nog zal lijden aan zijn gebit, mede door de diverse behandelingen aan zijn gebit die hij heeft moeten ondergaan en die hij nog moet ondergaan, alsmede de blijvende gevolgen van de gebitsbeschadiging.
- Er is geen reden voor matiging van de schadevergoeding door [gedaagde].
3.3 De overigen stellingen van [eiser] zullen voor zover nodig bij de beoordeling worden weergegeven.
4. Het verweer
4.1 [gedaagde] concludeert dat de rechtbank [eiser] bij vonnis niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze zal ontzeggen met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
4.2 [gedaagde] voert de navolgende verweren aan.
- primair stelt hij dat, bij gebrek aan bewijs, het causaal verband tussen de door [eiser] gestelde schade en zijn handelingen ontbreekt;
- subsidiair stelt hij dat er sprake is van medeschuld van [eiser], doordat deze welbewust het risico heeft aanvaard dat hij bij de massale vechtpartij betrokken zou raken en bovendien doordat hij de klap zelf heeft uitgelokt door met gebalde vuist op hem af te komen terwijl hij riep: "rot op naar je eigen land, smerige kankerbuitenlander" of woorden van gelijke strekking. [gedaagde] heeft uit zelfverdediging gehandeld en kan daarom voor niet meer dan 25 % van de schade aansprakelijk gehouden worden;
- uiterst subsidiair doet hij een beroep op de rechterlijke matiging ex artikel 6:109 BW. Als reden daarvoor voert hij aan dat er sprake was van een straatgevecht waaraan beide partijen deelnamen, terwijl alleen [gedaagde] voor zijn aandeel daarin strafrechtelijk is veroordeeld en het feit dat hij door zijn inkomens- en vermogenssituatie niet in staat is om een bedrag aan schadevergoeding in één keer te voldoen.
4.3 De overige verweren van [gedaagde] zullen voor zover nodig bij de beoordeling worden weergegeven.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 De rechtbank neemt over hetgeen in voormeld tussenvonnis d.d. 7 november 2002 is overwogen en beslist.
5.2 De rechtbank begrijpt, gelet op het door [gedaagde] gevoerde verweer, dat hij niet betwist dat hij in beginsel, zij het voor een deel, aansprakelijk is voor de kaak- en gebitsschade die [eiser] ten gevolge van de mishandeling heeft opgelopen. Nu dat de rechtbank juist voor komt wordt daarvan uitgegaan.
5.3 Voordat de rechtbank over gaat tot de behandeling van de gestelde schadeposten zal eerst het verweer inzake mogelijke medeschuld van [eiser], als het meest verstrekkende verweer, aan de orde komen.
medeschuld
5.4 Op grond van hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht staat ten aanzien van de feiten het volgende vast:
- Op vrijdag 21 juni 1996 ontstond in de discotheek "The Joy" in Nunspeet een vechtpartij tussen een groep jongeren uit Harderwijk (van buitenlandse afkomst) een een groep jongeren uit Nunspeet.
- [eiser] was op dat moment in de discotheek.
- Op een gegeven moment verplaatste de vechtpartij zich naar het stationsplein in Nunspeet.
- Uit nieuwsgierigheid is [eiser] achter de vechtenden aan gegaan en als toeschouwer blijven kijken.
- Vanuit de vechtenden en de toeschouwers werden over en weer allerlei leuzen met een beledigend en/of racistisch karakter geroepen.
- [gedaagde] bevond zich ook onder de toeschouwers.
5.5 [eiser] betwist dat ook hij een racistische leuze heeft geroepen. De rechtbank acht niet van belang in deze zaak of dat inderdaad het geval is geweest, aangezien [gedaagde] zich ook in dat geval had dienen te onthouden van fysiek geweld tegen [eiser], nu dit niet in verhouding staat tot het schreeuwen van leuzen, hoe kwetsend dat ook kan zijn. Het beroep van [gedaagde] op uitlokking wordt om die reden door de rechtbank verworpen.
[gedaagde] heeft nog gesteld dat [eiser] met gebalde vuist op hem kwam aflopen en dat hij daarom, uit zelfverdediging, heeft geslagen. [eiser] betwist dat hij op enigerlei wijze dreigend op [gedaagde] afliep. Wat daar ook van zij, naar het oordeel van de rechtbank gaat het beroep van [gedaagde] op zelfverdediging niet op omdat hij daarvoor onvoldoende heeft gesteld. Het enkel met gebalde vuist op hem afkomen van [eiser] is daartoe niet voldoende. Hij had wellicht weg kunnen lopen of een afwerend gebaar kunnen maken. Uit het door [gedaagde] gestelde blijkt niet een noodzaak om zich te verdedigen door het geven van een zeer harde klap.
5.6 De rechtbank is het wel met [gedaagde] eens dat [eiser], door vrijwillig achter de vechtenden aan te gaan en tussen de leuzen roepende toeschouwers te blijven staan, welbewust het risico heeft aanvaard dat hij ook bij de massale vechtpartij betrokken zou raken en klappen zou krijgen. Onder de gegeven omstandig heden had hij zich ver van het gewoel moeten houden. Door dat niet te doen is [eiser] medeschuldig aan het ontstaan van de schade door de mishandeling. De rechtbank acht die aan hem toe te rekenen omstandigheid echter van veel minder betekenis voor het ontstaan van de schade dan de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde], op grond waarvan de rechtbank het redelijk acht dat [eiser] 25 % van de schade door de mishandeling wegens eigen schuld zelf dient te dragen. Het voorgaande betekent dat [gedaagde] aansprakelijk is voor 75% van de schade door de mishandeling.
schadeposten
5.7 Met betrekking tot de reeds geleden schade heeft [eiser] de navolgende schadeposten opgevoerd:
- kosten geneeskundige hulp
- reiskosten
- kosten ingeschakelde deskundige
- immateriële schade
- kosten medische informatie
- kosten informatie rechtbank Zutphen
- buitengerechtelijke invorderingskosten
kosten geneeskundige hulp
5.8 [eiser] heeft een factuur d.d. 9 augustus 1996 van tandarts [A] te 't Harde overgelegd ad f 3.983,90 betreffende behandelingen in juni en juli 1996. Tevens blijkt uit het overgelegde uitkeringsformulier ziektekosten van de ziektekosten-verzekeraar van [eiser] (hierna te noemen AVERO) d.d. 6 december 1996 dat voordien reeds het maximaal uit te keren bedrag voor tandartskosten ad f 1.000,00 was bereikt. De rechtbank acht daarmee voldoende aangetoond dat deze kosten een gevolg zijn van de mishandeling en dat [eiser] ter zake een bedrag ad f 2.983,90 zelf heeft moeten voldoen. Om die reden wordt het verweer van [gedaagde] op dit punt, inhoudende dat de uitkeringsspecificatie en een afschrift van de polis ontbreken, gepasseerd. Voornoemd bedrag ad f 2.983,90 is derhalve in beginsel voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat [eiser] dat bedrag heeft voldaan. Nu hij zich over die datum niet heeft uitgelaten zal de rechtbank in plaats daarvan de datum van de dagvaarding hanteren. Op grond van artikel 6:83 BW is geen ingebrekestelling vereist.
5.9 Inzake de door [eiser] opgevoerde bedragen ad f 87,50 ter zake van huisartshulp en f 25,41 ter zake van geneesmiddelen tandarts zijn door hem in copie facturen overgelegd waaruit blijkt dat het gaat om medische verrichtingen op 22 juni 1996 of kort erna, terwijl tevens de bijbehorende uitkeringspecificaties d.d. 2 september 1996 zijn overgelegd waaruit blijkt dat [eiser] deze bedragen zelf heeft moeten betalen. De rechtbank acht daarmee voldoende aangetoond dat voornoemde bedragen schadeposten van [eiser] vormen die het gevolg zijn van de mishandeling. Hetzelfde geldt voor de overgelegde copie van de factuur van de polikiniek St Jansdal ziekenhuis (nr. [cijfers]), zij het dat terzake een bedrag van
f 11,31 door AVERO is vergoed, zodat een bedrag van f 50,89 als schade van [eiser] ten gevolge van de mishandeling wordt erkend, vermeerderd met de wettelijke rente over genoemde bedragen vanaf de dag dat hij die bedragen heeft voldaan. Nu hij zich over die datum niet heeft uitgelaten zal de rechtbank in plaats daarvan de datum van de dagvaarding hanteren.
5.10 Voorts heeft [eiser] nog een factuur van tandarts [B] te Nunspeet overgelegd d.d. 1 december 1997 ad f 64,00 waarvan niet duidelijk is of deze betrekking heeft op de gevolgen van de mishandeling en in hoeverre deze kosten door de verzekering zijn vergoed. [eiser] zal worden toegelaten tot bewijs van zijn stelling dat ook dit bedrag tot zijn schade ten gevolge van de mishandeling gerekend dient te worden.
5.11 Daarnaast heeft [eiser] een uitkeringsspecificatie van AVERO d.d. 6 december 1996 overgelegd waarop een niet uitgekeerd bedrag ad f 270,75 ter zake van kosten tandarts voorkomt, alsmede een uitkeringsspecificatie van AVERO d.d.30 juni 1998 waarop twee niet door AVERO uitgekeerd bedragen ad f 96,00 en f 32,00 ter zake van kosten tandarts voorkomen. Nu echter ten aanzien van deze bedragen niet duidelijk is of deze betrekking hebben op kosten ten gevolge van de mishandeling, zal [eiser] ook te dien aanzien worden toegelaten tot het bewijs daarvan.
Reiskosten
5.12 [eiser] heeft f 200,00 opgevoerd ex aequo et bono. De rechtbank acht de gestelde reiskosten daarmee onvoldoende aangetoond. Om die reden zal hij worden toegelaten tot een bewijsvoering in deze.
Kosten ingeschakelde deskundige
5.13 [eiser] heeft twee nota's overgelegd van VEDUMA, medische adviseurs, d.d. 7 mei 2001 ad f 264,00 en d.d. 15 juni 2001 ad f 400,00. Nu niet duidelijk is met welk doel deze deskundige is ingeschakeld en of de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, zal [eiser] worden toegelaten tot het bewijs dat deze kosten een noodzakelijk gevolg zijn van de mishandeling.
Immateriële schade
5.14 Aangezien thans nog niet duidelijk is wat de omvang van de totale (reeds geleden en nog te lijden) schade is aan de kaak en het gebit van [eiser] is en ook niet in hoeverre er sprake is van blijvende schade, zal een beslissing hieromtrent worden aangehouden.
Kosten medische informatie d.d.13 mei 1997
5.15 [eiser] legt over een factuur van [tandarts B] d.d.13 mei 1997 ad f 80,50. Aangezien [gedaagde] zijn aanvankelijk gevoerde verweer hiertegen niet heeft gehandhaafd, ligt deze schadepost in beginsel voor toewijzing gereed, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, nu geen dag van betaling is genoemd.
kosten informatie rechtbank Zutphen
5.16 [eiser] stelt dat deze kosten ad f 20,00 betrekking hebben op de door de rechtbank toegezonden uitspraak betreffende de veroordeling van [gedaagde]. Naar het oordeel van de rechtbank had [eiser] in het kader van de vaststelling van de schade door de mishandeling belang bij de informatie over de veroordeling van [gedaagde]. Nu [gedaagde] deze kosten betwist en [eiser] geen bewijsstuk te dien aanzien heeft overgelegd, zal [eiser] worden toegelaten tot het bewijs daarvan.
Buitengerechtelijke invorderingskosten
5.17 Door [eiser] wordt ter zake een bedrag van f 3.695,57 (zijnde 15 % van het door hem gestelde totaalbedrag) gevorderd. [gedaagde] betwist enig bedrag in deze aan [eiser] verschuldigd te zijn. Gesteld noch gebleken is dat het hier gaat om verrichtingen die meer omvatten dan het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde kosten besloten liggen in de vergoeding als bedoeld in de artikelen 237 en 239 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zodat de vordering in zoverre voor afwijzing gereed ligt.
nog te lijden schade
5.18 Met betrekking tot de nog te lijden schade heeft [eiser] gesteld dat eerst in 2002 gebleken is dat er ten gevolge van de mishandeling nog veel meer kaak- en gebitsbehandelingen nodig zijn, die aanvankelijk niet voorzien waren. Dit zou te maken hebben met het verlies van twee kiezen als gevolg van overbelasting en het niet goed sluiten van de beet. De nodige kaak- en gebitsbehandelingen worden omschreven in de door [eiser] overgelegde brief van de Van Dort Kliniek te Renswoude d.d. 28 maart 2002, terwijl hij ter zake van het causale verband met de mishandeling verwijst naar een brief van voornoemde kliniek d.d. 5 november 2002.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat de nieuwe gebitsbehandelingen een gevolg zijn van de mishandeling. Tevens betwist hij de noodzaak van de behandelingen en het onderzoek daartoe.
5.19 Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde brieven van de Van Dort Kliniek onvoldoende om aan te nemen dat de nieuwe kaak- en gebitsbehandelingen een noodzakelijk gevolg zijn van de mishandeling. Daarvoor is de inhoud ervan te vaag en de conclusie te onzeker, terwijl genoemde kliniek niet als onafhankelijk kan worden aangemerkt, nu zij eenzijdig is ingeschakeld door [eiser] en deze kliniek ook een offerte heeft uitgebracht.
Om die reden is de rechtbank voornemens een onafhankelijk deskundige in te schakelen met het verzoek de volgende vragen te beantwoorden:
1. Welke diagnose(n) stelt u op uw vakgebied met betrekking tot het gebit en de kaak van [eiser] en welke implicaties heeft dat voor [eiser]?
2. In hoeverre zijn de afwijkingen aan het gebit van [eiser] aan te merken als een direct dan wel indirect gevolg van de mishandeling op 6 juni 1996?
3. Zijn er andere factoren die de afwijkingen en symptomen beïnvloeden en kunt u, indien van toepassing, en procentuele verdeling aangeven tussen de gevolgen van de mishandeling en de andere factoren?
4. Zouden de huidige afwijkingen ook te eniger tijd zijn ontstaan als de mishandeling niet had plaatsgevonden?
5. Wat zijn de (verschillende) behandelingsmogelijkheden die verbetering kunnen brengen in de kaak en het gebit van [eiser]. Kunt u een indicatie geven van de kosten daarvan?
6. Hoe ziet u de prognose? Kunt u aangeven of er ook na de (verschillende) behandelingen restverschijnselen overblijven en welke implicaties die hebben voor [eiser]?
7. Zijn er nog op- of aanmerkingen uwerzijds waartoe uw onderzoek aanleiding geeft en die voor de beoordeling van deze kwestie van belang kunnen zijn?
Het voorschot op het honorarium van de te benoemen deskundige zal ten laste worden gebracht van [eiser] als degene die zowel de schade als het verband tussen de schade en de mishandeling dient aan te tonen. Uit de stukken van het geding is immers thans nog niet duidelijk of het verband tussen de behandelingen en de mishandeling zodanig is dat deze als een gevolg van de mishandeling aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen.
voorschot
5.20 Nu het voorschot door [eiser] wordt gevraagd met betrekking tot de nog te lijden schade en te dien aanzien de aansprakelijkheid van [gedaagde] nog niet vaststaat, zal thans daarover nog niet worden beslist.
hoger beroep
5.21 Vanwege de principiële overwegingen in dit vonnis zal op de voet van artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden bepaald dat tegen dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld.
5.22 Overigens zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
draagt [eiser] op te bewijzen dat de bedragen genoemd in 5.10, 5.11, 5.12,5.13, en 5.16 betrekking hebben op door hem gedragen kosten die een noodzakelijk gevolg zijn van de mishandeling op 22 juni 1996.
bepaalt dat, zo het bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, getuigen zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank, Martinetsingel 2 in Zutphen, op een nader te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de enquêterol van 9 juli 2003 om partijen in de gelegenheid te stellen opgave te doen van het aantal en de personalia van de te horen getuigen bij (tegen)getuigenverhoor alsmede om de verhinderdata over de periode van tot over te leggen, voor welk overleggen geen uitstel zal worden verleend, derhalve ambtshalve peremptoir;
stelt partijen in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen, waartoe de zaak wordt verwezen naar de rol van 9 juli 2003 ambtshalve peremptoir;
bepaalt dat tegen dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.M. Boon en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2003.